Uit artikel 5:7 van de Awb volgt dat een preventieve last onder dwangsom slechts kan worden opgelegd als zich een gevaar voordoet van een overtreding van een concreet bij of krachtens de wet gesteld voorschrift die met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal plaatsvinden. Dit heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ‘de Afdeling’) eerder al overwogen bij uitspraak van 6 april 2016, ECLI:NL:RVS:216:935.
Dat dit vraagstuk nog altijd actueel is volgt ook weer uit de recente uitspraak van de Afdeling van 27 november 2024, met kenmerk: ECLI:NL:RVS:2024:4868.
Wat speelde er?
Het ging om een molen. Deze molen is niet meer in bedrijf. De eigenaren van de molen gebruiken de molen als vakantiewoning. Deze eigenaren zijn voornemens de molen commercieel te gaan verhuren voor recreatief verblijf om met de opbrengst de molen in stand te houden.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere (hierna: ‘het college’) is van mening dat dit gebruik niet is toegestaan omdat het bestemmingsplan dit niet toelaat.
De eigenaren zelf hebben besloten het college te verzoeken om tot handhaving over te gaan om een voor bezwaar en beroep vatbare beslissing te verkrijgen omdat zij het niet eens zijn met het standpunt van het college dat sprake zou zijn van strijdigheid met het bestemmingsplan.
Het college heeft uiteindelijk op 26 april 2022 besloten om het handhavingsverzoek, ten aanzien van het recreatief verhuren van de molen, af te wijzen met als reden dat zij handhavend optreden onredelijk acht. De reden hiervoor was dat (1) de recreatieve verhuur in strijd zou zijn met het bestemmingsplan en (2) dat slechts sprake was van een enkel voornemen om de molen recreatief te gaan verhuren, hetgeen onvoldoende is om te spreken van gevaar voor een overtreding dat klaarblijkelijk dreigt als bedoeld in artikel 5:7 van de Awb. Het college was daarom niet bevoegd om handhavend op te treden.
De zaak komt uiteindelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ‘de Afdeling’).
Oordeel van de Afdeling
De Afdeling is uiteindelijk van oordeel dat het verhuren van de molen voor recreatief verblijf in strijd is met het bestemmingsplan.
Ten aanzien van het voorgenomen gebruik heeft de Afdeling overwogen (zoals eerder in 2016) – dat uit artikel 5:7 van de Awb volgt – dat een besluit tot het opleggen van een preventieve last onder dwangsom slechts kan worden genomen als zich een gevaar voordoet van een overtreding van een concreet bij of krachtens de wet gesteld voorschrift die met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal plaatsvinden.
Deze situatie doet zich hier niet voor. Dat de eigenaren voornemens waren de molen te verhuren voor recreatief verblijf en op het punt stonden om tot verhuur over te gaan wat ook in hun macht lag om het voornemen uit te voeren, is volgens de Afdeling onvoldoende. Daarbij was van belang dat de eigenaren de stelling van het college onbetwist hadden gelaten dat niet is gebleken van enige concrete handelingen waaruit blijkt dat de molen op korte termijn recreatief door hen zou worden verhuurd.
Uit deze uitspraak volgt maar weer dat niet op basis van slechts een voornemen kan worden aangenomen dat zich een gevaar dreigt voor te doen van een overtreding van een concreet bij of krachtens de wet gesteld voorschrift die met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal plaatsvinden. Daar is toch meer voor nodig zoals concrete handelingen waaruit dit zou blijken.
Neem contact op voor persoonlijk advies
Heeft u nadere vragen omtrent de oplegging van een last onder dwangsom of andere vastgoed gerelateerde vragen? Neem contact met ons via vastgoed@jurato.nl, wij helpen u graag.